Vorige winter kreeg van een vriendin een zelf gebreide das. De das was met grote houten breinaalden gemaakt van felgekleurde wol. Ik deed of ik er erg blij mee was, maar stopte het schreeuwerige cadeau toen ik thuis was, diep weg in een kast. De neiging om het ding weg te gooien wist ik maar net te onderdrukken. Niet zo zeer vanwege de felle kleuren maar omdat ik vanaf mijn vroegste jeugd slechte ervaringen heb met bepaalde vormen van handnijverheid. Met name het breien. In de familie waar ik uit kom werd bijna door de meeste vrouwelijke leden enthousiast gebreid. Er werden breipatronen en ideeën uitgewisseld en overgebleven bollen wol geruild. Omdat al deze huisvlijt een product moest opleveren, lag een wollen trui voor mijn persoon voor de hand. Ik was nog niet zo groot en de winters waren nog winters. Meerdere dikke truien waren noodzakelijk. Dat stond vast.
Ook producten als mutsen, handschoen, sokken en dassen werden volop vervaardigd. Mijn jongensgarderobe bestond voornamelijk uit wollen kledingstukken van uiteenlopende aard. Ik liep rond als een zuurstok. Zelfs mijn sokken waren in de toen gangbare motieven en kleuren gebreid. Kabelmotieven en vooral Noorse en Scandinavische motieven waren populair. Een gebreide trui heeft een voorpand en een achterpand. Deze moesten gepast worden. Hierbij deed ik uiteraard dienst als paspop. Erger was het als een van de panden niet beviel of als er een fout ingeslopen was. De trui moest dan uitgenomen worden. Weer terug gebracht worden tot de bol. Zogezegd. Ik moest dan met mijn armen vooruit gaan zitten terwijl mijn moeder de draad er omheen wikkelde. Ik zie het nog voor me. Op mijn klachten dat de truien jeukte werd geen gehoor gegeven. Eigenlijk wilde ik liever een zwarte koltrui Deze waren populair. Maar de breiwoede had de hele familie in zijn greep.
Er werd gebreid tot de stukken er af vlogen. Gelukkig was ik niet de enige die vanonder tot boven vol met de Scandinavische motieven rond liep. Een tante was gespecialiseerd in de Schotse ruit. Haar kinderen waren geheel geblokt. Een ander breide weer alleen kabelsteken en schipperstruien. Het vervelende was dat al die tantes kennelijk in de veronderstelling verkeerden dat ik een gebrek aan lekkere warme truien had. Terwijl mijn klerenkast er uit zag als een Noorse kledingwinkel. Ook werd er gehaakt. Vooral pannenlappen. En ook borduren was populair. Overal in huis verschenen kussentjes met een geborduurde afbeelding. Meestal iets met bloemen. Ook op tafelkleden verschenen borduursels. Een buurvrouw begon spontaan de Nachtwacht op een tafelkleed te borduren. Of het ding ooit afgekomen weet ik niet. Misschien leuk voor het Fries Museum. Een borduurwerkjestentoonstelling.