Geruime tijd geleden kwam ik op het
geniale idee om achter mijn huis een groenten- en bloementuin aan te
leggen. Niet dat ik een grote tuin heb, maar door wat tegels weg te
halen, zou er best wat ruimte vrij komen. De tegels vormden geen
probleem. Ik kon ze makkelijk kwijt aan buren die allemaal juist druk
in de weer waren met betegelen. Ze bekeken mijn onttegelen dan ook
met enige weerzin. Dit kon eigenlijk helemaal niet. Onder de tegels
bevond zich een laag zand. Dat was minder. Na afgravingen kwam een
laag klei tevoorschijn. Nu was het zaak om de ontstane krater weer
met vruchtbare tuingrond te vullen. Na alle inspanningen was er een
stukje tuin ontstaan van ongeveer 3 vierkante meter. Met de reeds
aanwezige 2 vierkante meter -die voornamelijk uit kiezel- en
andersoortige gesteente bestond- was ik nu de trotse bezitter van 5
vierkante meter tuin. Inmiddels had ik een lijstje van dingen die er
nog moesten gebeuren, alsmede gewassen welke ik voornemens was om te
verbouwen. Mijn tuin lag er maagdelijk bij. De bemeste tuinaarde
glinsterde in de zon. Maar mijn prille tuingeluk was van korte duur.
Op een ochtend toen ik tijdens de
koffie uit het raam keek constateerde ik dat de aarde omgewoeld was
op de plek waar ik de Dahlia
variabilis had gezaaid. Aanvankelijk
zag ik 2 kattendrollen en later een derde in een hoekje waar ik wat
vaste planten had neergezet. Het buurtje waar ik woon is rijkelijk
voorzien van katten. Omdat mijn buren iedere vierkante centimeter van
hun tuin betegeld hebben, had ik dus een geweldige kattenbak van 5
vierkante meter gemaakt. Ook mijn eigen pluisgenoot was bijzonder in
haar nopjes met de nieuwe voorziening en produceerde met zichtbaar
genoegen een vierde kattenkeutel tussen de Azalea japonica en de
Yucca glorioso. Ik besloot de strijd tegen de stront aan te binden
door cocktailprikkers rond de kwetsbare gewassen te plaatsen. Ook ging
ik persoonlijk op de loer liggen en kwam luid schreeuwend de tuin in
rennen als er een niets vermoedende poes de tuin in wandelde en aanstalten maakte om een jofel plekje te zoeken in mijn bemeste
tuinaarde. Ik heb zelfs een peperduur flesje panterurine gekocht.
Hier zouden volgens de verpakking de viervoetige pluisbollen zo van
schrikken dat mijn tuin minstens 4 weken gemeden zou worden. Het achterliggende idee was dat ze zouden denken dat ze zich in het territorium van een panter zouden bevinden. Niet
dus. Niets hielp. Ook de dure panterurine niet. Uiteindelijk heb ik
een elektronische kattenverjager aangeschaft. Tegen de dakgoot werd
een klein zwart kastje geplaatst dat een ultrasonisch geluid geluid
voortbracht. Dit werkte. Geen kat meer te bekennen. Het nadeel was
dat het ultrasonisch geluid ook door de hond van mijn buren werd
waargenomen. Het beest ging janken en wilde daar pas mee stoppen toen
ik het zwarte kastje aan de dakgoot uitgezet had. Ook andere honden
in de buurt reageerde met geblaf en gejank en bejaarden belden kwaad bij me aan omdat hun kunstgebit begon te klapperen. Geen elektronische
kattenverjager, dus. Ik was de wanhoop nabij en bezocht het
kattenprikbord van startpagina.nl. Kattenpoep was een regelmatig
terugkerend item, met volop zinvolle tips. Planten waar poesen de
pest aan hebben, koffiedik, gaas onder de grond spannen. Maar de
beste tip was om de aarde af te graven tot aan de kleilaag.
Vervolgens vol te storten met zand en dan betegelen. Stadstuintjes. Begin
er niet aan.